donderdag 21 januari 2010

Ooggetuige

Op zondag 17 januari geschreven, verschenen in De Standaard op donderdag 21 januari.

Eigenlijk weet je niets als je ergens in Port au Prince helpt om een kindertehuis draaiende te houden. Je wordt opgeslorpt door praktische vragen als : Zou ik nog ergens aan wat diesel kunnen geraken ? Weet ik veel hoe het er in de benedenstad aan toe gaat. Chaos natuurlijk, dat kan niet anders. Maar slaagt men erin voldoende voedsel en water te verdelen ? Zijn er rellen ? Moeten we ons zorgen maken om onze veiligheid ? Ik kan proberen via internet aan wat info te geraken. Maar dat doe ik dan wel eens een andere keer. Nu maar eerst die gebroken waterleidingen aanpakken, een douche nemen, wieweet lukt dat ooit terug. Anders word ik zelf nog een (milieu)ramp …

Wat kan ik melden ? Dat ik heel moe wordt van die naschokken. Vandaag was de vijfde dag na de aardbeving en toch waren er weer een paar, niet hevig zoals in het begin, maar toch heel duidelijk voelbaar. Dat kruipt in je botten, je wordt telkens en telkens weer teruggeworpen in je eerste angst. Ik heb ook last van ingebeelde naschokken : als er weer een helicopter overkomt of als hier vlakbij een jeep met wat vaart de berg komt afgereden, schrik ik op. Dat deed ik vroeger niet. De plastiek fles met water op mijn bureau komt uit de koelkast. In mijn kamer is het warm en met een knalletje, neemt de fles terug haar normale vorm aan. Niets aan de hand, maar dat knalletje jaagt me wel de gordijnen in. Ik ben al halverwege de deur voor ik besef wat er gaande is …

Als ik buitenkom, is het vooral om gekwetsten naar het B-fast team te brengen of om mensen naar de luchthaven te vervoeren. Verder heb ik buiten niets verloren. Ik heb veel minder gezien van de vernielingen, dan de doorsnee televisiekijker in België. Wat kan ik dan nog vertellen ? Eén ding misschien, wat men niet ziet en wat mij mijn levenlang zal bijblijven : de stank. 5 dagen na de aardbeving is het zover dat je in de buurt van elk ingestort huis kan rieken of er nog lijken onder het puin liggen. Ik had die geur nog nooit geroken en toch herkende ik hem meteen. In boeken las ik wel eens de uitdrukking ‘de weeë geur van lijken’. Nu kan ik daar inhoud aan geven. Ik kan het niet omschrijven, maar het is veel zuurder dan het woord ‘wee’ laat vermoeden. Het is een walgelijke geur waar je instinctief van gruwelt. Ik lachte in het begin met al die pipo’s die mondmaskers begonnen te dragen. Nu zou ik er zelf één willen opzetten. Je wil niet dat die stank je lijf binnen-dringt. Je wil iets hebben dat de lucht eerst filtert, iets tussen jou en die misselijkmakende geur. Daarom zijn er ook zoveel mensen die een laagje tandpasta op hun bovenlip smeren.

Mag ik toch even van harte ‘chapeau’ zeggen voor de mensen die in de noodhulp werken ? Degenen die ik van dichtbij mocht meemaken, zijn de leden van het medisch urgentieteam B-fast uit België. Ik bracht hen enkele zwaargekwetsten en de volgende dagen bezocht ik hun kamp opnieuw om te zien hoe die patiënten het stelden en of ik ze al terug mee mocht nemen. Ze worden gedropt in een vreemd land waar het verschrikkelijk warm moet zijn als je uit de Belgische winter komt. Ze verstaan niets van wat er rondom hen gezegd wordt. Ze komen in een vreselijk wirwar van mensen terecht. En toch doen ze wat van hen verwacht wordt. Ze helpen de ene patiënt na de andere met de meest gruwelijke wonden en verminkingen, en doen dat met een smile, zonder verpinken, dag en nacht als het moet. Wat een inzet, wat een discipline, wat een professionaliteit. Chapeau, echt waar ! En er zijn er zo honderden in Haiti toegekomen. Ze organiseren de verdeling van voedsel en water, ze verstrekken medische hulp, ze maken deel uit van de searchteams die in het puin zoeken naar overlevenden, ze regelen de chaos op de luchthaven, ze zorgen ervoor dat buldozers en kranen de straten vrijmaken en de puinhopen verwijderen, en ga zo maar door. Eigenlijk bewijzen ze wat de bewoners van de sloppenwijken al zo lang wisten : dat het rijke westen heel wat kan, als het maar wil. Wat is het toch spijtig dat er eerst een ramp moet gebeuren, voor dat rijke westen in actie schiet.

Straks, beetje bij beetje, wordt het hier weer business-as-usual. Dan verdwijnen al die hulpverleners en moet Haiti weer verder roeien met de riemen die het niet heeft. De internationale gemeenschap wil vermijden dat de Haitianen massaal sterven na zo’n zware ramp, maar morgen mag het kind van Makilène in de sloppenwijk weer doodgaan aan een blindedarmontsteking of een andere banale aandoening. Armoede woekert als een tumor en daar zal niets aan veranderen. Makilène heeft nog 8 kinderen van de 14 die ze baarde. Telkens ze de huur voor haar krot moet betalen, zoekt ze een man-met-geld en die wordt dan de vader van haar volgende. En er zijn vele zulke krotten. Elke krot is een kleine ramp op zich: gemiddeld groeien er per krot zo’n 8 kinderen op in extreme miserie en dat worden allemaal nieuwe probleemgevallen. De vreselijke duivel die armoede heet, lacht in zijn vuistje. De hulpverlening na de aardbeving heeft hem even van zijn stuk gebracht, maar straks is hij weer oppermachtig en kan hij Haiti terug in zijn wurggreep nemen. Straks begint het dovemans-gesprek terug, tussen de rijke westerling die zegt “dat ze dan minder kinderen maken” en Makilène die zo graag zou willen dat iemand haar aan een menswaardig leven helpt.

3 opmerkingen:

  1. Dirk blijf alsjeblieft schrijven zodat de wereld Haiti niet vergeet.
    Marieke (moeder van een sibling uit Haiti)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dag Dirk,

    Ik ben op zoek naar het emailadres van Thea.
    Ik heb geen contact meer gehad met haar, want ik ben haar nummer kwijt.
    Zou je dit kunnen doormailen?
    vanraemdonck_tine@hotmail.com

    dank u wel,
    Tine

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Hallo Dirk

    mooi werk. Blijf ons maar informeren.
    Ik gebruik het op infoavonden over of tijdens solidariteitsacties met Haïti.

    BeantwoordenVerwijderen